Geschiedenis
Voor zover bekend, is in 1633 voor het eerst een Bijenhoudersgilde te Oosterhout opgericht. Pastoor van de Sint Jan aan de Markt is dan Caspar de Witte. Deze geestelijke is, zoals vroeger vaak voorkwam, tevens amateur-imker. Hij zou de onenigheden onder de imkers over het plaatsen van bijenvolken bij drachtvelden hebben willen beëindigen en daartoe leek hem een Gilde onmisbaar.
Een document uit 1672 zegt daarover: <Op onser Vrouwedach Lichmisse> (= 2 februari) 1633 komen enkele mensen bijeen die, samen met de Pastoor, een Gilde oprichten.
Van dit Gilde zijn bekend:
1. Enkele leden, tevens bestuursleden: P.A. Oomen, Peter Petersen, Aert Hendricks, Thomas Philipsen.
2. Gedeelte van het Statuut, waarin onder andere opgenomen de af te leggen Gilde-eed en doelstelling van het Gilde.
Deze gegevens behoren tot de officiële stukken van een later gerechtelijk proces. Hun historische betrouwbaarheid staat dus boven alle twijfel.
Het Gilde is in deze vorm blijven bestaan tot 1656. Maar omdat de moeilijkheden rond plaatsing van volken niet waren opgelost is toen getracht meer gezag aan de statuten te geven, door deze te laten goedkeuren en ondertekenen door de toenmalige <Schouteth en Castelleyn van Oisterhout Adr. De Coenen van Zegenwerp>
Kennelijk was dat nog niet voldoende om de moeilijkheden op te lossen en daarom is toen getracht aan de statuten het hoogste gezag te verlenen: dat van de Prins van Oranje.
Dat gebeurde in 1670.
Er ging een verzoek van het Gilde naar de prins Wilhelm Hendrick. De prins raadpleegde eerst <onse Scholtis ende Rentmeester> . Dat was dus de Schout van Oosterhout, die zelf dus ook imker was en er veel aan gelegen was de vrede onder de imkers te bevorderen. De prins ondertekende de statuten op 30 april van dat jaar.
De Oosterhoutse Schout in 1670 was een zekere Pieter Snellen, licentiaat in de rechten. Hij was tevens <Hooftman en Overdeken>, zodat hij bij deze transacties eigenlijk twee petten op had. Het is niet bekend of Snellen bestuurder van het Gilde was uit hoofde van zijn functie als Schout. Het verwondert ons niet, dat de Oosterhoutse Schout in die dagen ook bijen hield. Bijenhouden in hogere kringen was niet ongewoon. Zijn bemoeienissen met het Gilde in de volgende jaren waren intensief, zoals blijkt uit latere documenten.
Toen de toestemming van de Prins (Men noemde dat een Octrooibrief) om een koninklijk Gilde op te richten in Oosterhout arriveerde, riepen Schout en Dekens van het Gilde de Gildebroeders bijeen. Kennelijk was dit geen oprichtingsvergadering, maar een interne reorganisatie. Eén van de dingen waarvoor ze bijeen kwamen, was <om den inhout des Regelment ende articulen voor te houden> .
Dat werd kennelijk nog niet voldoende geacht, want de Oosterhoutse bromsnor Hulselius verklaarde, dat hij <door ordre van Heer Officier mondelinge ter puyen heeft afgecondicht, dat eenieder hem naar den inhout vandien, soals hem die was voorgelesen, souden hebben te reguleren opde pene (straf) daerin vervat….>. De datum van die bijeenkomst is niet achterhaald. Wel is bekend, dat diezelfde Hulselius alles ook nog eens vanaf het bordes van het stadhuis (hoek Heuvel- Slotlaan) heeft afgekondigd en daarna alles heeft aangeplakt. Dat gebeurde op 22 juni 1670.
Op 16 juli 1670 kwamen er moeilijkheden. Een aanklacht, dat sommigen zich niet hielden aan de statuten, wat betreft de afstand: ze zetten hun bijen te dicht bij die van andere imkers. Daarmee hun honing wegsnoepend! Na een week doen de Schout en de Schepenen van Oosterhout uitspraak, maar de veroordeelden gaan in hoger beroep, en dan komt een gerechtelijk proces op gang dat drie jaren zal duren. Uiteindelijk won het Gilde dat proces.
Daarna zijn er nauwelijks gegevens van het Gilde bewaard gebleven. Pas in 1809 laat het weer van zich horen (althans in de archiefpapieren). Dan wordt het Gilde, dat tot dan toe beroepsgilde was, omgevormd tot een Gilde van vermaak, om de belasting te ontlopen. De statuten werden gewijzigd: de leden ondertekenden…66 in getal.